Het beekje en het waterrad

Samenvatting

Dit verhaal beschrijft een gesprek tussen een waterrad en een beek. De beek bewondert haar vrijheid en schoonheid terwijl ze door de velden en bossen stroomt, en vraagt het rad of het niet moe wordt van zijn eentonige werk. Het waterrad legt echter uit dat het tevreden is met zijn rol in de molen, daar genietend van de continuïteit en het nut van zijn arbeid. Terwijl de beek vrijheid en verandering waardeert, vindt het rad voldoening in stabiliteit en dienstbaarheid. Het verhaal belicht thema's van verschillen in perspectief over werk, tevredenheid, en de waarde van plicht tegenover vrijheid.

Luister naar de audio


Lees online

Het waterrad in een korenmolen draaide dag en nacht, zonder te stoppen. Op een dag zei de beek, terwijl hij over het rad ging: “Ben je het niet moe om altijd aan het werk te zijn en vandaag hetzelfde te doen als gisteren? Als ik mijn werk heb gedaan om je te laten draaien, glijd ik verder en heb mijn plezier in het stromen door de velden en de bossen.”

“Maar mijn genoegen”, antwoordde het rad, “is in het blijven werken en rondgaan, om het koren te vermalen.”

“Gisteren”, vervolgde de beek, “hoorde ik toen ik door de wei stroomde, enkele mensen die daar dwaalden, zeggen hoe mooi ik was, en wat een lieve muziek ik maakte toen ik over de stenen golfde.”

“En ze hebben ongetwijfeld gezegd wat waar was”, antwoordde het wiel, “maar dat kan nooit van mij gezegd worden. Hoe zou ik eruit zien als ik door de wei rol? Ik zou niet door anderen bewonderd worden, en ik zou er zelf ook niet van genieten.”

“Jij moet worden bewonderd om je nederigheid”, zei de beek, “om tevreden te zijn met zo’n akelige plek.”

“Helemaal niet”, antwoordde het wiel, “want toen deze plek mij werd gegeven, kreeg ik er ook liefde voor.”

“Maar verlang je niet naar de zon en de wind en naar de vogels en de bloemen?”

“Niet meer dan jij doet naar deze donkere kamer onder de molen. Hier ben ik gemaakt, om te wonen, en hier ben ik tevreden, om te zijn. Ik begroet je terwijl je vanaf de berghelling boven mijn hoofd naar binnen tuimelt, en zeg je adieu terwijl je naar buiten stroomt vreugdevol onder mijn voeten, maar ik verlang er niet naar om je te volgen.

De zomerse hitte verdroogt me hier niet, noch de winterse vorst weerhoudt me ervan om te draaien. Zelfs in deze schemering draai ik rond en luister naar het geluid van het knarsen. Ik geniet ervan om te horen hoe de boer zijn ploeg met graan naar de deur van de molen drijft, en hem daarna wegsleept als ik er meel van heb gemaakt voor zijn vrouw en kinderen, om te eten. Niet alleen ter wille van de plicht, maar omdat de plaats in overeenstemming is met mijn aard en daarom is het mijn keuze.”